Aero Holland 1949 PH-NAZ havarirapport Falster/nl
Vliegongeluk van Koos Vorrink de schuld van bestuurder
Aero-Holland had de vlucht moeten uitstellen
De raad voor de luchtvaart heeft uitspraak gedaan over het vliegongeluk op 17 Januari 1949 overkomen aan het Nederlandse verkeersvliegtuig PH-NAZ toebehorende aan de n.v. Frits Diepen Vliegtuigen en in gebruik by de N.V. Aero Holland, in welk vliegtuig het Kamerlid de heer J.J. Vorrink zich bevond.
Naar men weet is het vliegtuig op ongeveer 1 km Noordoost van het plaatsje Hesnæs op de Oostkust van het eiland Falster (Denemarken) verongelukt waarbij de beide bestuurders werden gedood de heer Vorrink zwaar gewond werd en het toestel totaal vernield.
De raad constateert met stelligheid dat de vlucht onder de bestaande omstandigheden met dit onvoldoende uitgeruste vliegtuig niet had behoren te worden uitgevoerd. Zo was met het radiostation van de luchthaven Kopenhagen verbinding op enigszins grotere afstand niet mogelijk, terwijl het bovendien onmogelijk was de radiotelegrafisch uitgezonden weerberichten op te nemen.
Blijkens de verklaring van getuige Lenstra van het K.N.M.I. is de eerste bestuurder Protiva er op gewezen dat de weersomstandigheden ten gevolge van een optredend warmtefront op de route zeer ongunstig waren.
Het is de raad onbegrijpelijk, dat de leiding van Aero-Holland tot het doen uitvoeren van de onderhavige vlucht onder de bestaande omstandigheden heeft besloten.
De raad wijst in zijn uitspraak voorts op een karaktereigenschap die ook volgens het eigen oordeel van de N.V. Aero-Holland aan Protiva eigen was te weten dat het hem uitermate moeilijk was een bepaalde procedure, waarop hij zich eenmaal had geconcentreerd te laten varen voor een in verband met de omstandigheden beter uit te voeren manoeuvre. Een zodanige eigenschap is kwalijk te rijmen met de eisen die aan een gezagvoerder in het belang der veiligheid behoren te worden gesteld en zal ook bij een gezagvoerder, die over zeer grote ervaring beschikt noodlottige gevolgen kunnen hebben.
De raad vraagt zich af of het niet juist deze eigenschap is geweest die de gevaarvolle toestand heeft doen intreden, die met het ongeluk werd afgesloten.
De raad concludeert ten slotte:
- Dat althans, voor zover de gegevens waarover kan worden beschikt, reiken het ongeval in belangrijke mate het rechtstreeks gevolg is van onvoorzichtige navigatie door de gezagvoerder.
- Dat de leiding der Aero-Holland onvoldoende waakzaam is geweest door niet te voorkomen dat de vlucht onder zeer ongunstige weersomstandigheden werd uitgevoerd met een vliegtuig niet voorzien van een voldoende radio-uitrusting en door een gezagvoerder, die een karaktereigenschap eigen was waardoor hij niet de nodige waarborgen bood om onder moeilijke omstandigheden de vlucht veilig te volbrengen, terwijl niet door middel van linktraining zijn geschiktheid als vliegtuigbestuurder op gezette tijden was getoetst.
Noter
Leeuwarder Courant 3. januar 1950. [1]